[2/5] De overtocht van India naar Suriname

Doorgaans bestond een schip toentertijd uit drie dekken: bovendek, tussendek en benedendek (voor opslag van proviand en dergelijke). Het gehele tussendek was voor het logies van de immigranten ingericht.

Op het tussendek werd de ruimte verdeeld in drie compartimenten. In het voorgedeelte (en op de stoomschepen vóór de machinekamer) werden de alleenstaande mannen ondergebracht, in het middengedeelte de (gehuwde) partners en in het achtergedeelte de alleenstaande vrouwen.

Alleenstaande vrouwen sliepen gescheiden

Op de zeilschepen werden de compartimenten gescheiden door een wand van latwerk of volièregaas met een deur die 's nachts op slot werd gedaan.

Op de stoomschepen was de scheiding tussen de drie compartimenten aangebracht met stalen kabels. De gescheiden compartimenten van alleenstaande mannen en vrouwen en (gehuwde) paren hadden een eigen trap met leuningen die naar het bovendek leidde.

Ook waren er gescheiden latrines (toiletten) voor mannen en vrouwen op het bovendek.

Om te voorkomen dat mannen vrouwen 's nachts zouden kunnen bezoeken met als smoes dat men naar de latrines ging, werd wacht gehouden.

Om 10 uur 's avonds moest iedereen zijn kajuit zijn.

Het amusement moest om 8.00 uur 's avonds stoppen. De mannen moesten twee keer per week de slaapcompartimenten luchten.

Kleding werd dagelijks gelucht en werd minstens twee keer per week gewassen. Dagelijks werd gebaad, waarbij de mannen werden afgescheiden van de vrouwen.

Streng regiem

Er heerste net als in het hoofddepot een streng regiem en strikte discipline was vereist.

Men werd doorgaans om 6.00 uur 's ochtends gewekt. Daarna werden de dekens in bundels gebonden en aan de bamboepalen gehangen in het tussendek.

Dan ging men naar het bovendek. Tussen 8.00 en 8.30 uur werd er gebaad op het dek en kledij gewassen.

Elke ochtend werd de gezondheid gecontroleerd

Omstreeks 9.00 uur werd men geschouwd; ook om na te gaan of iedereen aan boord was en de gezondheid werd vastgesteld. Dit werd monstering (muster) genoemd en de monstering vond tevens elke avond plaats, ook om te laten blijken dat men constant in de gaten werd gehouden.

Vervolgens werd het ontbijt geserveerd op het bovendek. Op sommige schepen werden twee maaltijden (in de ochtend en in de middag) en op andere schepen drie maaltijden per dag geserveerd.

Ontbijt was in de ochtend, om 13.00 uur was er een middagmaal en om 17.00 uur het avondmaal op het bovendek. Een keer per week werd er schapen– of geitenvlees bij de maaltijd geserveerd.

Er werden per 100 personen meestal zes (levende) schapen of geiten meegenomen.

Groente was er twee keer per week.

Voorts stonden pompoen, soms yams en aardappelen op het menu.

Wanneer het slecht weer was en er niet gekookt kon worden kreeg men 1 libbs (circa een pond) choorah / curá (graankoekjes) of awal (een soort scheepsbeschuit), cuddeley/cuddali (een soort pap) en ongeveer 50 gram suiker.

Volgens de contractarbeider Rahman Khan vond iedereen op zijn schip Avon I ingeblikt vlees bereid in ghee / ghiw (geklaarde boter) lekker en was men tevreden met het eten.

Aan boord was er geen kastensysteem meer aanwezig

Hij stelt dat niemand zich als "Brahmaan of Chattri kon laten voorstaan in Suriname omdat iedereen vlees moest eten op de schepen, want dat was onontkoombaar."

Iedereen "hindoe of moslim" werd volgens hem aan boord gedwongen om vlees te eten. Als je niet wilde dan moest je "vasten".

Er was geen onderscheid meer tussen hoge en lage kasten of hindoes en moslims of andere vormen van onderscheid.

Naar schatting was 20% van de hindoes (14% van de immigranten) vegetariër.

Een deel van hen heeft hoogstwaarschijnlijk ook vlees gegeten. Vaak was er aan het eind van de zeereis niets anders te eten dan ingeblikt vlees.

Vooral aan het eind van de zeereis waren de groenten namelijk uitgedroogd.

De fysieke conditie van de Hindostaanse contractarbeiders verbeterde aan boord van de schepen.

Het merendeel van hen kende in India nauwelijks de luxe van het regelmatig nuttigen van voldoende voedsel, laat staan eenmaal per week vlees.

Het leven aan boord was gezonder dan op land

De immigranten moesten zich en elkaar twee keer per week met kokosolie of mosterdolie masseren, die zij ontvingen van de scheepsarts. Zo konden zij fit blijven en er bij aankomst gezond uitzien.

De traditie van het insmeren van het lichaam met kokosolie is nog lang intact gebleven onder de Hindostaanse gemeenschap in Suriname.

Jaháji bhái en Jaháji bahin

Het scheepspersoneel speelde een belangrijke rol tijdens de maandenlange reis over de oceanen naar Suriname.

Naast de scheepskapitein was de scheepsarts zeer belangrijk; hij werd vaak aangeduid als de surgeon major of surgeon superintendent.

Het betrof immers kostbare "menselijke vracht" waar al van tevoren geld in was geïnvesteerd door de planters en waar pas na aankomst en tewerkstelling in Suriname rendement uit kon worden gehaald.

Zoveel mogelijk overlevenden en het gezond en wel overbrengen naar Suriname was immers het ultieme doel van deze vaak riskante maandenlange overtocht naar de andere kant van de wereld.

De transportmaatschappijen moesten opdrachten verwerven om "koelies" te vervoeren en hadden dus een commercieel belang om de overtocht zo succesvol mogelijk te laten verlopen.

Er overleden maar weinig mensen aan boord

Deze maatschappijen waren verplicht om zich aan de regels te houden, want het negeren van de regels betekende dat zij het recht verloren om contractarbeiders te vervoeren.

De premies die werden uitbetaald in Suriname aan de kapitein, de scheepsarts, de compounders en de sardaars voor elke aangevoerde levende immigrant naar rato van het aantal immigranten dat heelhuids en gezond is overgebracht.

Dit heeft bijgedragen aan het betrekkelijk lage sterftecijfer van gemiddeld 2%.

Daarom moest de voeding en medische zorg naar de maatstaven van die tijd zo optimaal mogelijk beschikbaar zijn. Strenge wettelijke voorschriften van de Indiase emigratiewetgeving werden toegepast en ook getoetst door regelmatige inspecties.

Vermaak aan boord werd actief gestimuleerd

De immigranten mochten op het dek in een aparte hoek roken. Er werd gestimuleerd dat zij zich konden vermaken.

Bij mooi weer mochten zij tot 8 uur 's avonds op het dek blijven. Om de verveling van de maandenlange reis te doorstaan was er van tijd tot tijd amusement zoals dans, zang (waaronder birhá’s, zogeheten treurzangen), drummen, worstelen, schermen (gatká) en stokkenspel (láthimár).

Soms waren er ook beroepsartiesten onder de contractarbeiders, zoals danseressen of worstelaars.

Bekend zijn geworden de worstelaar Hari Sing (op het schip Indus I) en de danseres Allarakhi (op het schip Indus II).

Eén transport heeft een groep "dansmeiden" gehad.

De Hindostaanse immigranten hielden zich in de regel rustig en vermaakten zich, evenals eerder in de depots, met het vertellen van mythen en sprookjes (khissá) en met kaartspelletjes.

Op de schepen kwamen de Hindostaanse immigranten als het ware in een "snelkookpan" terecht.

Meer nog dan in het hoofddepot in Calcutta leidde dat tot vervlakking van de hiërarchische relaties, vervaging van de onderlinge regionale verschillen en erosie van het kastensysteem.

Omdat zij als lotgenoten maandenlang als het ware in hetzelfde schuitje zaten, werden de onderlinge banden geïntensiveerd en werd de onderlinge solidariteit versterkt.

In het hoofddepot kwamen nieuwe immigranten aan en anderen deserteerden of werden teruggestuurd.

Maar op de schepen was er geen nieuwe instroom, tenzij door geboorte. Er was wel sterfte maar de samenstelling van de groep bleef gedurende de hele reis stabiel.

Men moest lief en leed dus met elkaar delen.

Het artikel over de overtocht beslaat in totaal vijf delen.

Vanwege de omgang worden deze los van elkaar gepubliceerd in de app.

Bron : Chan E.S. Choenni / Radjin Thakoerdin / Hindorama


— UW MENING —

Kende u het verhaal van de grote oversteek?


Wilt u reageren op de vraag?

Lees verder in de gratis app!